Wat is er nodig om de benutting van ervaringskennis en -deskundigheid nu eindelijk eens goed van de grond te krijgen? Hoogleraar Saskia Keuzenkamp, wetenschappelijk directeur van Movisie, doet in deze agenderende beschouwing een appel op de overheid.
Waarom zijn we in vergelijking met vijf of tien jaar geleden nog nauwelijks opgeschoten met conclusies over de waarde van ervaringskennis en ervaringsdeskundigheid? Waarom zijn de gedachten erover niet concreet, waarom is het bij wijze van spreken nog steeds niet een onderdeel van de systeemwereld? Wat is er nodig om het te verankeren?
Deze vragen kreeg ik bij het verzoek om een agenderende inleiding voor dit dossier te schrijven. Ik pak de handschoen graag op en bouw daarbij voort op inzichten van ervaringsdeskundigen en kenniswerkers en de vele columns, artikelen en boeken die hierover al zijn geschreven. Want gepubliceerd wordt er volop. De daden blijven daarbij vergeleken flink achter, zeker in het sociaal domein.
Statuur van ervaringskennis
Het begin van het antwoord op de vragen ligt bij de rol en de waardering van ervaringskennis. Ervaringskennis definieer ik, in navolging van Thomasina Borkman (1976), als ‘truth learned from personal experience with a phenomenon rather than truth acquired by discursive reasoning, observation, or reflection on information provided by others’. Het gaat dus om kennis die ontstaat door reflectie op eigen ervaringen. Als die individuele ervaringskennis wordt gespiegeld aan en verrijkt wordt met vergelijkbare kennis van anderen, ontstaat er collectieve ervaringskennis.
Het schort nogal aan de beschikbaarheid en toegankelijkheid van collectieve ervaringskennis
Ervaringskennis wordt steeds vaker genoemd als een van de drie kennisbronnen, naast wetenschappelijke en professionele kennis. Een effectieve aanpak van sociale vraagstukken vergt een gelijkwaardige benutting van die drie kennisbronnen. In de praktijk heeft de kennis van professionals en wetenschappers echter meer statuur. De Engelse filosoof Miranda Fricker (2007) spreekt in dat verband over ‘epistemologisch onrecht’, waarin mensen als kennisdrager worden miskend. Wetenschappers en professionals hebben een epistemologisch privilege.
Niet geloofwaardig
Fricker onderscheidt twee dimensies van epistemologisch onrecht: testimonial injustice (geloofwaardigheid) en hermeneutical injustice (verstaanbaarheid). Bij testimonial injustice gaat het erom dat mensen niet als geloofwaardig worden gezien. Er spelen impliciete of expliciete vooroordelen over iemands identiteit, waaraan een lagere waardering is gekoppeld. Bijvoorbeeld omdat iemand arm is of uit een andere cultuur komt. Het is hun eigen schuld, ze hebben een achterstandspositie of hebben bepaalde kenmerken waardoor hun getuigenissen niet als geloofwaardig worden gezien. Bij hermeneutical injustice gaat het erom dat de ervaringen moeilijk te begrijpen en te communiceren zijn. Het ontbreekt aan collectieve interpretatieve bronnen, wat de spreker benadeelt. Dat is het geval als mensen in taal, expressie of begrip te veel afwijken van wat als gangbaar en normaal wordt beschouwd.
Een voorbeeld van epistemologisch onrecht dat Fricker in haar boek noemt, gaat over een vrouw die last heeft van seksuele intimidatie, vóór de tijd dat we dit als verschijnsel en concept erkenden. Er waren geen woorden voor en het werd niet verstaan. En dus bestond het niet. En dus was deze vrouw niet geloofwaardig. De twee vormen van epistemologisch onrecht beïnvloeden en versterken elkaar over en weer.
Ervaringskennis is vaak ontregelend
Hoewel tegenwoordig in beginsel veel waarde wordt gegeven aan de inbreng van ervaringsverhalen en van ervaringskennis, spelen deze dimensies van epistemologisch onrecht een ondermijnende rol voor de statuur en de invloed van ervaringskennis.
Ervaringskennis is bovendien vaak ontregelend. Het wordt niet begrepen en de systeemwereld weet er niet goed mee om te gaan. De systeemwereld moet ervoor openstaan, ruimte en plaats maken – ‘gewaagde ruimtes’ creëren (Ponzoni e.a. 2020). Ruimtes waar mensen in kwetsbare posities zich veilig genoeg voelen om ontregelend aan het werk te gaan en mensen met invloedrijke posities ontvankelijk genoeg zijn om die ontregeling toe te laten.
Er zijn specifieke inspanningen nodig om de gelijkwaardige benutting van ervaringskennis te bevorderen. Op twee daarvan zal ik hier verder ingaan: het versterken van de ontwikkeling, borging en ontsluiting van collectieve ervaringskennis en daarnaast het versterken van de rol van ervaringsdeskundigen.
Lees verder op Sociale Vraagstukken
Dit is een verkorte versie van het artikel dat eerder op de website van Sociale Vraagstukken verscheen.
Lees het hele artikel op SocialeVraagstukken.nl
Bron: Sociale Vraagstukken